Als je als componist gezegend bent met zo’n
muzikaal klinkende naam als Castelnuevo-
Tedesco (1895-1968) zijn de verwachtingen van
iemand die zijn muziek niet kent hooggespannen.
En inderdaad, de man en zijn
muziek stellen niet teleur. Castelnuevo-
Tedesco was van Joodse origine
en ontvluchtte zijn geboorteland Italië
vlak vóór de Tweede Wereldoorlog.
Zoals veel lotgenoten (o.a. Kurt Weill,
Erich Korngold) kwam hij terecht in
de VS en verdiende hij eveneens een
goede boterham met het componeren
van filmscores. In de VS maakte
hij kennis met o.a. organist Edward
Power Biggs en componist Arnold
Schönberg voordat hij in 1948 weer
terugkeerde naar Italië. Die terugkeer
was van korte duur: hij voelde zich
toch te ontworteld om er te blijven
en keerde voorgoed terug naar Californië.
De Italiaanse organiste Livia Mazzanti
(oud-leerlinge van Jean Guillou)
speurde enige jaren voordat ze alle
orgelmuziek van Castelnuevo-
Tedesco in haar bezit had en ermee aan de slag
kon. Zij houdt een warm pleidooi voor dit oeuvre.
Het idioom is moeilijk te omschrijven. In de Introduction,
Air and Fugue (geschreven voor Power
Biggs) en de suites op Joodse themata horen we
een dialect dat qua harmoniek, impressionisme
en vindingrijkheid veel weg heeft van dat van
Sigfrid Karg-Elert. Toch spreken enkele opusnummers
een wat abstractere taal, met name
de twee stukken (Prelude en Fanfare) die op
een twaalftoonsreeks zijn gebaseerd. Ondanks
dit nogal mathematische compositieprincipe
slaagt de componist erin om hiervan pakkende
muziek te maken. Haast aandoenlijk zijn de twee
suites op Joodse synagogale melodieën (in het
bijzonder de Kaddish), we horen als het ware de
typisch 19e-eeuwse zangwijze van de voorzanger.
Des te opmerkelijker is het dat Castelnuevo-
Tedesco zelf niet zo’n voorstander was van
orgelmuziek in de Joodse eredienst. Voorzanger
en koor waren wat hem betreft voldoende. Het
zal de Amerikaanse praktijk zijn geweest (waar
in synagogen soms enorme orgels van Skinner
en Schantz te vinden zijn) die de noodzaak van
deze muziek bevestigde.
Het instrument dat Livia Mazzanti koos voor
haar opname is het door de firma’s Kleuker en
Steinmeyer gebouwde orgel (1988) in de Tonhalle
in Zürich. Bepaald geen slecht orgel, maar
volledig geconcipieerd vanuit Jean Guillou’s
klankesthetiek. Dan nóg zou je juist voor deze
muziek wel iets om die typische Guillou-registers
(overblazende fluiten, hoogliggende vulstemmen,
knorrende kortbekerige tongwerken etc.) heen
kunnen registreren, maar dat doet Mazzanti niet.
Sterker nog: de registraties zijn ook alle bewust
op die principes gestoeld. Zo wordt bijvoorbeeld
een zangerige melodische lijn een aantal keren
gespeeld met een dunne Fluit 8’ en een Larigot
1½’. Het werkt op den duur wel erg vermoeiend
en ook afleidend van de muzikale boodschap.
Desondanks kan de kennismaking met deze
muziek voor de avontuurlijke organist of luisteraar
bepaald geen kwaad. De opname is direct
maar duidelijk en het booklet is rijk gevuld met
toelichtingen (in vier talen!) en foto’s.
Aart de Kort